Als je met z’n tweeën traint blijft het golftempo er lekker in, ook al kun je dankzij de kou nauwelijks de baan in. Dat we telkens een andere club in ons woongebied - de oostelijke regionen - bezoeken vind ik leuk, want zo kan ik beter inschatten bij welke club ik eventueel lid wil worden. Deze zaterdag kiezen Roy en ik voor Sallandsche Golfclub De Hoek in Diepenveen. Van een kennis hoorde ik dat dit dé club voor kakkers is: “Je weet wel, alleen voor chirurgen en professoren uit Deventer.” “Gewone mensen”, aldus de kennis die zelf voetbalt, “golfen in Twello.”
Het is koud deze winterdag en de vriendelijke mensen van de horeca weten al dat er geen chocolademelk voor ons inzit vandaag. “We sluiten over een half uur”, waarschuwen ze ons als we de ballenkaarten in het clubhuis afrekenen. “Wat stoer dat jullie met deze kou nog gaan oefenen”, zegt de charmante vrouw achter de bar. Roy en ik kijken elkaar aan. Quasi-trots zeg ik: “Natuurlijk doen we dat, we zijn diehards!”
Ik weet niet of je de leden wel kunt vertrouwen, grapt hij
Het beeld dat door de opmerkingen van de kennis is ontstaan, klopt totaal niet. Niets aan de indeling van de ruimte, of mensen die er rondlopen, voelt onbenaderbaar of elitair. En geloof me, ik heb inmiddels aardig wat clubhuizen gezien. De Sallandsche ligt mooi, midden in de natuur. Vandaag is de hemel strakblauw en de drivingrange drukbezet. Er is geen plek in het overdekte gedeelte, dus moeten we in de poolwind oefenen.
In het open veld staat een vrouw of drie ballen te slaan met muts op, sjaal om en trainingsbroek aan. Heerlijk, denk ik. Roy en ik maken de mat ijsvrij, voor zover dat met de golfschoenen gaat. Een van de vrouwen ziet ons worstelen en roept: “Joe! Wij zijn straks weg, dan kunnen jullie beter op onze plekken staan. Het zonnetje schijnt hier tenminste en de mat is schoon.” Hoe aardig, denk ik.
Zoals vaker, de laatste tijd, heb ik er zin in. Bij mijn speelmaatje herken ik inmiddels ook vreugde, het sijpelt mondjesmaat door z’n gemopper heen. Van écht enthousiasme is helaas nog geen sprake. Dat blijkt wel als hij me na teleurstellende poging 23 aankijkt en serieus zegt: “Als ik eind deze zomer niet een stuk beter ben dan nu, dan kan het best zijn dat ik met lessen ga stoppen.”
“Zover is het nog lang niet!”, zeg ik vol goede moed. Ik sla met de ijzer-7 en als die lekker gaat, pak ik toch de grote liefde weer uit mijn tas: de driver. Bal na bal gaat lekker, maar bij Roy gaat het wat minder. Als de jongste van de drie vrouwen, in rood jack, inpakt en plaatsmaakt, loopt ze onze kant op. Ze wacht naast Roy bij de deur van het overdekte gedeelte van de drivingrange. Haar man is nog niet klaar met zijn les binnen.
Ze staat dicht naast Roy en kijkt naar hem. Dat doet zijn spel geen goed. Na een slag of drie zegt ze moederlijk: “Moeilijke sport hè?” Ze klinkt niet kleinerend en bedoelt het vast goed, maar ik zie Roy door de mat zakken van schaamte. Als ze kort daarna met golfkar en man afdruipt, zegt Roy: “Het was vast begripvol, maar als je me zo staat te begluren, gaat het zéker mis.”
Maar het laatste half uur leeft Roy ineens op, omdat we ijsvrij staan en hij z’n swing anders benadert: als een honkballer.
Bij mij gaat het juist minder: verder dan 100 meter komen mijn ballen ineens niet meer. Maar de drives zijn recht, dus ik ben tevreden. Als we naar de auto lopen, de bovenbenen gevoelloos van de ijskou, besef ik dat mijn zonnebril ontbreekt. Roy wil helpen zoeken, maar die heeft een jong gezin thuis zitten, dus ik bedank hem en loop in mijn eentje terug. Mijn mooie, exclusieve bril van het merk Kuboraum, is nergens te bekennen. Hij ligt niet bij de ballenautomaat, niet in mijn golftas of op de drivingrange.
Als ik een dag later het secretariaat bel, loopt men ook daar nog een zoekrondje. Ze bellen me terug: helaas, niets gevonden of aan de balie ingeleverd. Als Roy belt met de vraag of de zonnebril terecht is, zeg ik: “Nee, helaas. Maar de mensen zijn heel behulpzaam en vriendelijk op de Sallandsche. Ik vind het een leuke plek met een goede sfeer. Aardig personeel, ook. Misschien wordt dit wel mijn club.”
“Ja”, zegt Roy, “denk er maar goed over. Want ik weet niet of je de leden wel kunt vertrouwen”, grapt hij. “Vooral die vrouw in het rode jack. Die stond wel lang bij je dure spullen, vond je niet?”