Beeld: Golfsupport.nl
De meeste spelers besteden veel tijd en aandacht aan het lezen van de lijn. Logisch, want het is een belangrijk facet van het slaan van een goede putt. Vervolgens heb je een goede set-up nodig om de bal op de gewenste lijn te kunnen laten vertrekken. De meeste amateurs zijn hier echter zo mee bezig, dat ze ‘vergeten’ de bal met de juiste snelheid te spelen. Terwijl dit juist enorm belangrijk is, want de snelheid bepaalt hoe de bal gaat ‘breaken’ en wanneer de bal stopt met rollen. Omdat snelheid zo bepalend is voor het resultaat op de greens moet je hier gericht op trainen, ook in je routine.
Maak twee keer een oefenputt waarbij je kijkt naar de hole. Vervolgens kijk je terug naar de bal over de ‘gelezen lijn’. Zodra je de bal ziet, speel je deze binnen anderhalve seconde. Door ‘snel’ te putten speel je instinctief en zal het beeld van de lijn/hole nog vers in het geheugen zitten.
Leg een hole vol met ballen op een hellend stuk green. Plaats vier ballen rondom de hole, elk op één meter. Putt vervolgens bal voor bal in de hole op de manier die in de routine hierboven beschreven staat. Gelukt? Herhaal de oefening op twee meter waarbij je de helft moet holen. Vervolgens start je op acht meter en moet je een 2-putt maken. Daarna ga je naar negen, tien, elf en twaalf meter. Je bent pas klaar als je vanaf elke afstand een 2-putt hebt gemaakt.
Opvallend is dat veel golfers bij het putten de hole aan de lage kant - de 'amateur side' - missen. Dat betekent dat er geen rekening is gehouden met de hoek waaronder de bal naar de hole rolt en de gekozen startlijn te dicht naast de hole ligt. Een effectieve vuistregel is dat als je een break ziet van 50 centimeter, de ideale startlijn 75 centimeter naast de hole loopt. Bepaal de hoeveelheid break en vermenigvuldig die met 1,5 om de juiste startlijn te bepalen. Als je dit doet blijft de bal vaker aan de hoge kant. Doe je dit niet, dan gaat de bal er zelden in en rolt deze juist verder van de hole, waardoor je een lastige tweede putt moet maken. Om dit te voorkomen heb ik de volgende routine voor putts van vier tot zes meter.
Vraag jezelf twee dingen af:
Ik zie veel goede puttingtips, maar er zijn er maar weinig die zijn gericht op wat ik de 'strike' noem: het goed raken van de bal midden op het clubhoofd van de putter. Dat is gek, want hoe je de bal raakt, is bepalend voor hoe consistent de bal rolt en zijn lijn houdt. Toch zie je dat er maar weinig golfers echt op oefenen. Als je de bal op de teen of hiel van je putter raakt, zie je een enorm verlies in snelheid. Probeer het maar eens.
Als je de bal constant in het midden van het clubhoofd kunt raken, ontwikkel je een veel beter gevoel voor snelheid. Dit kun je goed oefenen met twee elastiekjes. Doe de twee elastiekjes 1,5 centimeter links en 1,5 centimeter rechts van de sweetspot om je putter. Sla een paar putts en kijk of je de sweetspot kunt raken. Als je een van de elastiekjes raakt, schiet de bal de verkeerde kant op. Bij deze oefening ben je veel meer bezig met het goed raken van de bal. Ik zeg altijd: "Strike is King!"
Een andere drill die ik vaak gebruik om een beter gevoel voor het goed raken van de bal te krijgen, is een oefening met een marker of een muntje van 5 eurocent. Kies op de green een putt van vijf a zes meter uit. Leg vervolgens een meter voor je bal, op de door jouw gelezen lijn, een muntje. Het doel is om met je putt de bal over de marker te laten rollen. Het leuke is dat je deze oefening ook in de baan kunt doen als je bezig bent met een oefenronde. Je krijgt direct feedback op niet alleen je gekozen lijn, maar ook of je de bal goed hebt geraakt. Als je het muntje constant kan raken, zegt dat heel veel over hoe je de bal raakt bij het putten.
Heb je moeite met korte putts van anderhalve meter? Leg het muntje dan halverwege de putt (in dit geval 75 centimeter) op de door jouw gekozen lijn. Je zult zien dat als je het muntje raakt de bal bijna altijd de hole in gaat.
Wanneer je kijkt naar de beste putters ter wereld, dan valt het op dat ze allemaal anders putten en er niet één goede techniek is. Toch zijn er twee punten die bij alle goede putters overeen komen: timing (ritme en snelheid van de beweging) en constantheid (wat ze doen is altijd hetzelfde). Wanneer je met een goede timing een constante beweging maakt, hole je automatisch meer putts. Hoe krijg je dat voor elkaar?
Timing is wat mij betreft het belangrijkste onderdeel van de puttingstroke. Timing heeft invloed op alles wat je doet in de beweging op de green. Wat er vaak fout gaat bij de meeste spelers, is dat ze te veel 'slaan' naar de bal. Vaak krijg je tijdens de beweging al het gevoel dat het te hard gaat en daardoor stop je met de beweging, en dat leidt bijna altijd tot een slecht resultaat.
Wat is de juiste verhouding tussen de achterzwaai en de doorzwaai? Achterzwaai een derde, doorzwaai twee derde. Dit kan je oefenen met twee tees. Steek de tees in de grond om de juiste verhouding tussen achterzwaai en doorzwaai te controleren. Doe dit door een aantal oefenputts te maken en te kijken of je binnen de grens blijft die je met de twee tees hebt aangegeven. Focus op de snelheid van de stroke en zorg dat deze gelijk blijft gedurende de hele beweging. Met andere woorden: concentreer je op het ritme, dus niet versnellen of vertragen. Pak vervolgens wat ballen en doe nu hetzelfde, maar richt niet op een hole. Het gaat erom dat de ballen allemaal bij elkaar eindigen, want dat is een teken dat je ritme goed is.
De eerste stap naar constantheid is dat je altijd dezelfde houding en grip gebruikt. Wat voor jou de beste grip en houding is kun je het beste bespreken met je PGA-professional. Om je beweging constanter te maken kun je het volgende doen.
Voor putten gebruik je de fijne motoriek. Vergelijk het maar met het onderhands gooien en laten rollen van een bal naar een doel. Wanneer je een bal gooit gebruik je je dominante hand. Dus als je rechtshandig bent rechts en als je linkshandig bent links. Dit is dus ook de kant die leidend moet zijn met putten. Bij de een is dit beter ontwikkeld dan de ander. Een goede manier om dit te trainen is door te oefenen met één arm. Het is een goede manier om de dominante arm stabieler te maken. Ga in de goede houding staan en houd je putter alleen in de rechterhand (als deze dominant is) en plaats je linkerhand tegen je rechterschouder. Putt vervolgens met alléén de rechterarm en houd hoofd en schouders stil. In het begin zal het wennen zijn, maar uiteindelijk zou je net zo goed moeten kunnen putten met één hand als met twee handen. Oefen dit met putts van drie meter en korter. Wanneer je weer terug gaat naar een 'normale' putt met twee armen, zorg dan dat je de beweging vooral met de dominante arm maakt. De andere hand rust wel op de putter maar doet vrijwel niets.
Putten is het meest besproken onderdeel in golf, maar tegelijkertijd ook het meest ondergewaardeerde. Na een rondje wordt er in het clubhuis altijd gesproken over de gemiste putts voor birdie en voor par, want als die allemaal waren gevallen dan was het de beste score ooit geworden. Zelden hoor je spelers zeggen: “Was die drive maar niet in de fairwaybunker gegaan” of “Had ik die wedge maar iets dichter bij de hole geslagen” (want dan wordt het putten ook een stuk makkelijker).
Sta eens stil bij de volgende cijfers: 40 procent van de slagen doe je op de green, 35 procent is korte spel en 25 procent zijn lange slagen.
Vraag jezelf eens af:
Naast tijd is kwaliteit belangrijk, want als je het goede niet oefent word je ook niet beter. Plan je volgende les niet op de drivingrange, maar op de putting-green. Veel mensen denken namelijk dat putten alleen gevoel is, maar net als met de driver komt er bij het putten veel meer techniek kijken dan je in eerste instantie zou denken. Een goede basis (set-up) is een must om structureel beter te gaan putten. En zeg nou zelf, hoeveel puttlessen heb je gehad waarbij je aan de techniek werkt?
De meeste mensen hebben wel een volledige set laten aanmeten, maar de putter wordt eigenlijk altijd vergeten. Begin daarom eerst met het fitten van je putter, en werk daarna structureel aan de basis en de fundamentals van het putten.